De kamer heeft een wetsontwerp aangenomen die enkele belangrijke wijzigen teweegbrengt inzake de btw-procedure. Bofisc licht verder toe.
Huidige regeling
Onder de huidige regelgeving verjaart een vordering van de btw-administratie na het verstrijken van het 3de jaar volgend op jaar waarin de btw opeisbaar is geworden. Zo verjaart de vordering van de btw die opeisbaar is geworden in mei 2019 na 31 december 2022.
In bepaalde gevallen wordt deze termijn verlengd tot 31 december van het 7de jaar na het jaar van opeisbaarheid van de btw.
Nieuwe regeling vanaf 1 januari 2023
Ingeval een maand- of kwartaalaangifte niet of laattijdig wordt ingediend, dan wordt de verjaringstermijn verlengd tot 31 december van het 4de jaar volgend op het jaar waarop de btw opeisbaar is geworden.
Een voorbeeld ter illustratie:
De kwartaalaangifte over de periode januari 2023 – maart 2023 werd tijdig ingediend, maar de kwartaalaangifte over de periode april 2023 – juni 2023 werd laattijdig ingediend. De verjaringstermijn met betrekking tot de handelingen over de periode april – juni 2023 wordt verlengd tot 4 jaar. Voor de handelingen over de periode januari 2023 – maart 2023 blijft de verjaringstermijn van 3 jaar lopen.
In het geval van fraude worden de verjaringstermijn nog verder uitgebreid tot 10 jaar.
Aangezien de verjaringstermijn maximaal 10 jaar bedraagt, wordt de bewaartermijn voor het bijhouden van de stukken ook verlengd tot 10 jaar. Daarnaast kent de btw-wetgeving geen afzonderlijke bepalingen die de onderzoekstermijnen regelen, hierdoor hanteert de wetgever dezelfde termijnen als de verjaringstermijnen.
Deze nieuwe regeling treedt in werking vanaf 1 januari 2023.
Verder worden de intrestvoeten van de nalatigheidsintresten verhoogd tot 8% en de mortuariumintresten tot 6%.